Door Ad van der Borght
“Het dagelijks leven uit de 16de eeuw staat dit najaar centraal in Rotterdam met bordelen, feestvierende boeren, kwakzalvers en ongelijke liefde. Met ironie en zelfspot wordt de maatschappij weerspiegeld in de kunst. Soms is er sprake van een moraal, maar de humor en ironie overheerst. Niets ontsnapte aan de aandacht van deze generatie kunstenaars. Nooit eerder is een tentoonstelling met topwerken uit de periode vanaf de 16e eeuw rondom dit thema gemaakt.”

Jeroen Bosch, De Hooiwagen (1515)
In De Hooiwagen van Jeroen Bosch valt weinig ironie of zelfspot te ontdekken, zoals wel in de introtekst van het museum Boijmans van Beuningen gesteld wordt. In het drieluik schildert de kunstenaar op een onthutsende manier hoe de mensheid, begonnen in paradijselijke glorie, onherroepelijk afglijdt richting eindbestemming: de hel. Een locatie die de kunstenaar met sardonisch genoegen vult met de meest onwaarschijnlijke gedrochten. Zwervers, messentrekkers, boeren, adel en geestelijkheid, geen enkele klasse ontsnapt uiteindelijk aan deze onheilspellende meute. Bovenin het tafereel kijkt de Heiland vanuit een wolk minzaam toe. Onder hem lijkt boven op de hooimijt een gezelschap onschuldig met muziek bezig, vergezeld door een engel. Maar ook daar loert iemand vanachter een struik en staat een vreemd wezen al met een voet op het kleed van een vrouw. Achter hen heeft een tweetal de interesse in de muziek ingeruild voor belangstelling in iets minder onschuldigs.
Bosch staat met zijn verbeelding van de mens en het uiterst verfijnde landschap van De Hooiwagen met één voet in de renaissance. Die lijkt rond 1516 eindelijk vanuit Italië een eeuw later de Lage Landen te bereiken. De andere kunstenaarsvoet staat echter nog vol in de middeleeuwen en wordt daar door zijn duivels en demonen stevig vastgehouden. Dit is een tafereel met een duidelijke moraal, maar niet met knipoog.

Jeroen Bosch, De Hooiwagen, achterzijde (1515)
De achterkant die zichtbaar wordt als het luik gesloten is, schetst een grimmig beeld van de late middeleeuwen. Een magere marskramer in kapotte kleding verjaagt een vals kijkend hondje met een stekelige halsband. Langs de weg liggen wat resten van dieren. Links op de achtergrond wordt iemand overvallen, vastgebonden en door gespuis van kleding en bezittingen ontdaan. Rechts danst een tweetal desondanks onbekommerd tussen de schaapjes. Een heuvel op de achtergrond toont een galg. Niet iets dat burgers boven hun middeleeuwse bankstel hangen; een domper op de feestvreugde. De niet mis te verstane boodschap van dit kunstwerk verklaart echter wel waarom de vrome Philips II van Spanje het drieluik in 1570 aankocht: de voorstelling reflecteert de pessimistische visie op de mensheid van deze sober levende superkatholiek.
Alleen De Hooiwagen is al reden genoeg om naar de tentoonstelling in Rotterdam af te reizen – wat sowieso geen straf is, want er is meer. Het gevoel dat de middeleeuwen echt voorbij zijn, ontstaat bij het werk van Pieter Breughel die met enkele schilderijen op de expositie vertegenwoordigd is. Winterlandschap met vogelval uit 1565 geeft op een weergaloze wijze het ijsplezier van de burgerij weer. Vanaf een hoog standpunt schept de kunstenaar met een repoussoir van kale takken diepte in een landschap dat zich in tere kleuren tot de verre horizon uitstrekt. Een bevroren rivier, geflankeerd door huisjes, neemt het oog van de kijker mee de verte in. Mensen vermaken zich in de winterse kou op het ijs. Zelfs de vogelval rechts doet geen afbreuk aan de knusse sfeer.

Pieter Bruegel, Winterlandschap met vogelval (1565)
Beide werken zijn topstukken van de tentoonstelling, waar ook veel prentkunst in is opgenomen. De prenten sluiten overigens wel goed aan bij de titel van de tentoonstelling; ze geven een vaak wat spottend beeld van deze nog erg middeleeuwse maatschappij. Onder de prenten bevinden zich enkele gravures van Dürer, zoals het kleine prentje van de Dansende Boeren. Dat verraadt meteen het nadeel van deze expositie. De prenten zijn, op enkele uitzonderingen na, klein en gedetailleerd. Dat maakt het noodzakelijk dat je ze van vrij dichtbij grondig moet bestuderen. Op een tentoonstelling zoals deze, waar veel belangstelling voor is, vraagt dat nogal wat geduld van de beschouwer. Dat wordt echter wel beloond als je er eenmaal goed voor staat.